De woorden van Thorsten galmen nog door zijn hoofd.
“Zestien man, Sigurd, zestien man staat nu hier. En de rest is tot as vergaan, of verdwaald op zee. Waarom is dit gebeurd, Gothi? Waarom leven wij nog, en zij niet meer?”
Hij zucht diep, sluit zijn ogen, en gaat zitten tegen een boom, zijn hoofd achterover geleund. In het zonlicht is zijn frons goed te zien. Het zijn deze vragen waar hij al dagen zijn hoofd over breekt.
Een merel hupt langs het kamp richting de waterput. Luid geronk uit een tent trekt de aandacht van het kleine beestje, maar snel hervindt hij zijn concentratie, en zoekt hij verder.
De Takamaa zijn sterk, maar zullen ze sterk genoeg zijn om dit te doorstaan? En als we dit overleven, en hier een nieuw bestaan kunnen beginnen, zijn we dan nog Takamaa?
De Freya wil dat we ons aansluiten bij de Sutri, om de hellepoort te kunnen sluiten. Is dat hoe we vechten voor ons voortbestaan? Toegeven? Is dat de mentaliteit die maakt dat wij in een middag een palissade bouwen, dat we slechts een peddel nodig hebben om een duel te winnen? Is dat de trots die maakt dat onze schildmuur de stevigste muur is uit het dorp?
Is dat de trots die maakte dat zo veel van ons terug het dorp in gerend zijn om anderen te redden, is dat de trots die zo veel schepen in de haven hield terwijl de toorn van de vulkaan de haveningang afsloot? Ooit hadden we die sleutel gewoon gehaald…
Achter zijn ooglid welt een traan op, maar met een snelle veeg verbergt hij zijn verdriet.
Daar is nu geen tijd voor, er moet vooruit gekeken worden, er moeten muren gebouwd, banden gesmeed en een nieuw bestaan zal gecreëerd worden.
De merel vliegt een paar meter achteruit als een bediende de taveerne uit sloft, op zoek naar een boom. Schuchter landt de vogel weer, angstig loerend naar de man die de consumpties van de avond ervoor aan het lozen is.
Sigurd staat op en klopt zijn broek af. De dag is nog jong, en de zon schijnt. De bediende sloft weer naar binnen, maar dan blijft het rustig, en de merel maakt zijn ronde om de waterput. Tijdens deze zoektocht vindt hij een smakelijke worm. Gulzig smakt hij zijn verdiende ontbijt naar binnen.
Zolang wij deze plaats ons thuis mogen noemen, heeft deze plaats een toekomst. Nu nog handen om eraan te bouwen.