Het was nog niet heel laat in de middag toen de sergeant de kamer van zijn commandant binnen kwam lopen. Zijn gezicht was half verzonken in een klein papiertje die hij voor de zoveelste keer aan het lezen was.
“Wat is er?” sprak de commandant geïrriteerd naar de man toe.
“Commandant,” antwoordde de sergeant rustig terug zonder onder de indruk te zijn van de oude man achter de tafel, “we hebben het volgende bericht ontvangen van een van de grensposten nabij de grens van Vaelvilla, maar ik kan niet opmaken of het een gecodeerd bericht is, of simpele onzin. De man die is aangehouden beweert dat hij het bericht gevonden had op een lijk, maar gezien de desbetreffende, bij ons bekende man geen rijkdom bij zich had moet er uitgevonden worden of het hier om een overval gaat of dat hij werkelijk de waarheid spreekt. Gezien Uw opleiding en wijsheid wilde ik vragen of U het wil doorlezen zodat ik het papier met een gerust hart kan weggooien en de aangehouden verdachte kan vrijlaten.”
De oude Commandant tikte zonder naar de sergeant te kijken op een open plek op zijn tafel, alwaar de sergeant het briefje neerlegde. Met een zucht pakte de oude man het briefje op en begon hardop te lezen.
Aan mijn geliefde Cornelia
Mijn allerliefste schat. De zaken gaan goed, alhoewel ik moet erkennen oponthoud te hebben opgelopen tijdens mijn reizen. Nog niet lang geleden knielde ik neer bij de waakster nabij ons dorp in de hoop wat inzicht te krijgen waar ik succesvol handel kon bedrijven. Onze Meester leek weer eens aan het reizen te zijn en ik had dit keer geen tijd of zin om hem weer eens op te gaan zoeken. Na een paar hartslagen wilde ik weglopen toen de Waakster me plotseling verrijkte met zicht op een potentiële deal. Vaelvilla leek de juiste weg te zijn en in een trance, niet wetende of ik kilometers liep of meters, begon ik aan mijn reis. 11 reizigers stapte voor me en ieder van hen leek gewillig te zijn om handel met mij te willen delen. Vliegensvlug spraken we zwijgzaam over wie wat kreeg en draaide ik me naar de rivier de Ethlinn toe. Mijn hart sloeg nog 20 keer haastig in mijn lichaam voordat de vreugde van de deal eindelijk weg ebde. Ik staarde om me heen toen ik plotseling gekletter uit de hoek van mijn oog zag komen. Uit de richting van Holger’s Reach stapte 9 pantsers mijn kant op met ieder van hen een kruisboog en een zwaard en ik zag duidelijk dat ze niets goeds met me voor hadden. Snel stapte ik de tegenovergestelde kant op met net zoveel meters als dat zij pantsers en wapens hadden. Aldaar vond mijn Meester me weer en draaide de stoet van staal zomaar een andere kant op voor een reden die voor mij onbekend was. Het was duidelijk dat deze plek gevaarlijk begon te worden. Ik hoorde gelach uit de kant van Torquil komen en bedacht me dat het slim zou zijn daar afstand van te doen door in de tegenovergestelde richting mijn pad te vervolgen. Het zou jammer zijn als een dronkenlap of 20 me aan zouden zien als wild en me als jachttrofee zouden gaan opjagen. Gek, zou je denken? Nou, het zou niet de eerste keer zijn. Die gekken van de kust kunnen na wat mokken drank geen man van vrouw meer scheiden, dus je kan je voorstellen hoe hun hoofden denken na een avondje taverne. Uiteindelijk vond ik een plek die in eerste instantie rustig leek en streek ik neer om te kijken wat de handel me had opgeleverd. De zon en maan lachten me toe lieve Cornelia, ze lachten me eindelijk eens toe. Toen plotseling geritsel vanuit de richting van de rivier de Ethlinn en zag ik een paar bandieten die me nog niet hadden gezien. Ik sloop zo goed als ik kon zo ver mogelijk van ze weg, maar was zo geschrokken dat ik 20 kilometer later tot stilstand kwam. Ik schudde de trance van me af en bedacht snel wat wijsheid was. Ik verstopte de handelswaren zodat ik of jij het later terug zou vinden. Zakkenrollers en bandieten laten je leven als je niets bij hebt, zodat ze je later nog een keer kunnen beroven; dat is de wet van dieven. Deze brief geef ik mee aan een koerier als ik er eentje tegenkom zodat de kansen op succes worden verdubbeld.
Met affectie, je Rein
De Commandant
staarde even zwijgzaam naar het papiertje in zijn handen en daarna naar de
sergeant. “Wat een onzin,” sprak hij geïrriteerd voordat hij het briefje terug
smeet naar de Sergeant.
“Ik dacht hetzelfde,” sprak de sergeant terwijl hij het briefje uit de lucht pakte,
“ik dacht precies hetzelfde.”