Hoe was hij hier nou weer verzeild geraakt?
Arthus was een dief van beroep.
Niet zo eentje die andere mensen neersloeg en met geweld hun bezittingen afhandig maakte. Daar was hij veel te mager voor.
Hij was ook geen beste inbreker. Oh, hij kon met gemak de moeilijkste sloten openmaken en zijn vingervlugheid was ongeëvenaard maar vaak moet je bij inbreken je door kleine ruimtes heen wringen en daar was hij dan weer te lang voor.
Nee, Arthus gebruikte zijn stem. Hij kon verhalen vertellen die je roerde tot in je kern en binnen de kortste keren was hij je beste vriend. Dat in combinatie met grote mokken schuimend bier zorgde er vaak voor dat zijn slachtoffers hem dingen vertelde die ze normaal gesproken voor zich hadden gehouden.
Jarenlang had het geluk hem toegelachen. Alles wat hij ondernam leek op verbazingwekkende wijze in zijn voordeel uit te pakken. Elke keer wanneer hij in een dorpje kwam en de plaatselijke kroeg binnenstapte leek het wel alsof de gesprekken binnen de kortste keren gingen over hoeveel geld een plaatselijke heer wel niet had of dat er toevallig net een vrachtlading met waardevolle goederen was binnengekomen.
Maar de laatste maanden was zijn geluk ineens omgeslagen. De heer waarvan gezegd werd dat hij zakken en zakken vol met goud had bleek minder te hebben dan de armste sloeber die je op straat tegenkomt.
De waardevolle vrachtlading bleek uit prullaria te bestaan en de personen die hij uit noodzaak zakken rolde hadden hooguit een paar koperen muntjes op zak.
Omdat hij overtuigd was van zijn geluk kon Arthus niet geloven dat hij zoveel pech had. Het kon toch niet aan hem liggen? Nee, het was vast het dorpje waar hij was. Dus hij besloot verder te trekken naar een grotere plaats.
En zo kwam hij aan in Saldrad en het leek alsof zijn geluk was wedergekeerd. Bij een plaatselijke kroeg ving hij een gesprek op over een plaatselijke handelaar die zoveel geld zou hebben dat hij het niet meer zou kunnen tellen. Na de spreker een aantal mokken bier gevoerd te hebben kwam Arthus achter de specifieke informatie die hij zocht. De man welke nu laveloos tegenover hem zat had hem verteld dat hij de stalmeester was en kon Arthus precies vertellen waar al dat geld opgeslagen lag.
En toevallig werd er een groot feest voorbereid bij het huis. Dus een extra persoon die daar rondloopt zou niet opvallen.
Arthus’s geluk
kon niet op. “Zie je nou wel?” Het lag toch aan de plek dacht hij. Vol
vertrouwen ging hij naar het huis, pakte bij de ingang een kist vol fruit van
een kar en liep ermee over de binnenplaats.
Bij de hooischuur pakte hij een toorts en gooide deze in het droge stro. De
vlammen schoten snel omhoog en dikke rookwolken vulde de lucht. “Brand!” riep
hij terwijl hij richting het huis snelde en alle bedienden en bewakers renden
naar buiten om het vuur te blussen.
Binnen de kortste keren had Arthus zich een weg gebaand door het huis en stond hij voor de nu onbewaakte schatkamer. Uit zijn binnenzak pakte hij zijn gereedschap en had in een mum van tijd de deur open.
Achter de deur was een grote kamer. In het midden stond een grote tafel met 20 grote, zwaar uitziende, zakken erop. Hij kreeg direct een hebberige blik in zijn ogen en stapte naar voren…
Als Arthus niet zo gestaard had naar de zakken dan was hem misschien opgevallen dat er iets niet klopte. Dat het geluid wat hij hoorde niet van buiten kwam maar van binnenuit de kamer en dat 3 paar ogen hem scherp in de gaten hielden.
Bij zijn eerste
stap sprongen 3 grote, woest uitziende, honden recht voor zijn neus. Tanden
ontbloot en klaar om hem in stukken te scheuren.
Halsoverkop kon Arthus nog maar net uit de weg springen, rende een rondje om de
grote tafel heen en sprintte naar buiten, de honden vlak op zijn hielen.
Eenmaal buitengekomen kregen de bewakers door dat het vuur een afleidingsmanoeuvre was en dat de honden achter iemand aan het aanjagen waren. Zij pakten zo snel ze konden hun paarden en zette de achtervolging in.
Arthus rende kriskras door de stad en verschool zich waar hij kon, maar de honden waren goed getraind en konden zijn geur gemakkelijk volgen. “Ik moet de stad uit,” dacht hij en hij rende zo snel hij kon naar de westerpoort.
Wat hij echter niet wist was dat de handelaar een man was die een grondige hekel had aan dieven en dat hij zijn mensen achter Arthus aan stuurde. Zo werd hij een week lang achterna gezeten tot hij in het bos zich eindelijk kon verschuilen door zichzelf met modder te besmeuren en in een holle boom kon verstoppen.
Voor de zekerheid bleef hij in de boom zitten lang nadat het geluid van zijn achtervolgers was weggestorven. Door vermoeidheid overvallen viel Arthus in een diepe slaap.
Tot hij plots
wakker schrok van een stem die zei: “Je kan er nu wel uit komen hoor, er is
niemand hier om je pijn te doen”.
Eenmaal uit de boom geklommen zag Arthus een oudere man staan. Zongebruinde
huid, een blauwe broek met een fel geel shirt en in zijn handen een lange
wandelstok waaraan een knapzak hing.
“Waarom was je verstopt?” vroeg de man toen Arthus eenmaal voor hem stond.
Arthus zuchtte en
zei met weemoed in zijn stem: “Omdat het geluk mij verlaten heeft.”
“Ah” zei de man, “Dat was mij ook al opgevallen. Er gebeuren rare dingen de
laatste tijd. Dingen die eerst vanzelfsprekend waren zijn nu vluchtig en
omgekeerd. Het lijkt soms wel alsof de wereld begint te draaien. Nog even en
alles staat op zijn kop!” Lachend gooide de oude man zijn hoofd in zijn nek.
Toen hij weer was bijgekomen van het lachen keek hij met een sluwe blik naar
Arthus: “Er is een storm op komst. Wat het precies is weet ik niet, maar je kan
maar beter zorgen dat je jezelf vastbindt aan de mast anders word je nog
overboord geslagen.”
En met die
woorden draaide de man zich om en liep al fluitend het bos in, een verbijsterde
Arthus achter zich latend. “Hoe heet je?” schreeuwde Arthus hem achterna.
De man stopte niet maar terwijl het geblaf van honden in de verte weer hoorbaar
werd klonk er een stem: “Trovat, mijn kind. Mijn naam is Trovat.”