Het was al jaren hetzelfde liedje geworden. Overdag de gesprekken die hij moest noteren voor zijn geliefde heer de Hertog van Brenna. ‘s Avonds als hij even stoom af wilde blazen waren daar de plaatselijke idioten die hun wijsheden over de biertafel schreeuwden als viswijven op de markt. Verscholen in zijn vaste hoek aanschouwde hij deze simpele lieden die geen notie hadden van wat de wereld werkelijk was en wat er allemaal moest gebeuren om te zorgen dat ze überhaupt dagelijks hun biertje konden krijgen. Vergif in een beker noemde zijn heer het altijd; gelul van onze geliefde bevolking. “Herbert,” sprak hij dan, “de simpele geest heeft twee dingen nodig om te kunnen functioneren; drank en af kunnen geven op zijn beteren. Alleen zij met verantwoordelijkheid moeten boven al dat staan; moeten inzien dat de wereld niet altijd is, wat dromen en hoop willen doen geloven.”
De Hertog keek Herbert nooit aan als hij het zei, wellicht omdat hij het geheel te triviaal vond. Hertog van Brenna stond boven al het gekronkel en het gepraat. Had geen tijd voor geroddel en gemanipuleer. Hij had een glasheldere geest die altijd kon zien wat er werkelijk aan de hand was, althans dat vond Herbert, maar de laatste maanden waren zwaar geweest. De waarheid was moeilijker te vinden. Informatie een schaars goed, die vaak te duur moest worden gekocht. Oorlog was makkelijk, zei de Hertog altijd, want dan weet je wat er moet gebeuren, maar nu was alles ingewikkeld. Er waren oorlogen en veldslagen, maar iedere veldslag leek te worden gevochten op twee fronten. Eentje op het veld, waar zwaard en speer de waarheid spraken, en eentje op de achtergrond, waar manipulatie en agenda’s hoogtij vierden. Een smerige oorlog alwaar bloed en goederen werden verschoten als pijlen van een boog. Nee het waren bittere tijden, vond Herbert, maar soms had hij het idee dat hij een van de weinige was die daar zo over dacht.
De taverne “De Klepel” waar hij iedere avond zat was een plek waar weinig lieden kwamen die ook in het kasteel werkte. Het was beter als de straatmans’ kroeg zoals de “Losse tong”, maar minder luxe als de “Gouden Koets” die net buiten de poort van de eerste muur was gebouwd. Herbert was van goede komaf en was gelukkig genoeg geweest om te kunnen studeren. Rekenen was altijd zijn vak geweest. Nummertjes en getallen die alles konden vertellen wat je maar wilde weten. Een goudstuk meer of minder kon vertellen of iemand belasting inhield of niet. Een zilver die plotseling verschoof kon vertellen dat een koopman opeens duurder was geworden en dat kon weer vertellen dat de afkoopsom op een handelsroute was verhoogd. Geld vertelde de waarheid, alhoewel je er soms naar moest zoeken. Het was een obsessie geworden voor Herbert. Hij vond niets mooier dan erachter komen dat een boer werd gechanteerd omdat er een paar zilver meer moest worden betaald. De adviseurs van de Hertog hadden hem snel in het vizier gekregen en voordat hij twintig was geworden was hij al in dienst getreden bij de Hertog als persoonlijke Klerk. Iets waaruit Herbert enorm veel trots haalde, want verder had hij niets in zijn leven wat het noemen waard was. Zijn moeder had ooit gezegd dat er vanzelf liefde zou komen en de Goden weten hoeveel vrouwen er al aan hem waren voorgesteld, maar geen van hen had hem ooit zo kunnen bekoren als Greetje, de taverne meid waar hij al jaren heimelijk verliefd op was. Haar gulle lach en ondeugende ogen hadden alle andere weggejaagd. Helaas was Greetje niet de juiste voor hem, want een huwelijk met een taverne meid zou gelijk ontslag betekenen bij de Hertog en Herbert wist donders goed dat getalletjes en goud uiteindelijk meer voor hem betekenden dan welk haar of welke glimlach dan ook.
De taverne was
niet zo vol deze avond. Iets dat steeds meer voorkwam. Er was minder geld in
het land en overal begon je het te voelen. Handelaren klaagde steen en been
over tekorten en de vele oorlogen en legers die alles verpeste. Ook nu was er
een klein groepje handelaren aan de andere kant van de taverne die luid aan het
klagen waren over wat er allemaal niet mis was met het land. De kaarsen die
Herberts tafel verlichte waren ondertussen in gevecht geraakt om niet uit te
gaan. Dikke klodders kaarsvet dropen over de tafel heen terwijl Herbert voor de
vierde keer deze avond Greetje wenkte dat hij nog wel een wijntje lustte. Na
een paar seconden kwam Greetje aangelopen, haar jurk zachtjes heen en weer wiegend.
“Hier, meneer Herbert”, zei ze glimlachend, “dat het u maar mag smaken”.
Herbert glimlachte zijn meest vriendelijke glimlach maar realiseerde zich
gelijk dat die mislukte. Hij was simpelweg nooit goed geweest in sociale
gesprekken en met Greetje was dat nog wel het minste.
Greetje pakte ondertussen een dikke kaars vanaf de bartafel en plaatste deze op
het nog steeds warm zijnde kaarsvet. Toen pakte ze de stervende kaars en
gebruikte het stervende vlammetje om net op tijd de volgende kaars aan te steken.
“Greetje,” vroeg Herbert zachtjes, “wie zijn die luidruchtige mensen daar aan
de overkant?”
Greetje keek even kort over haar schouders heen, waardoor haar bruine haar over
haar schouder viel, en antwoorde dat het een groepje handelaren was vanuit Hertogdom
The Fingers.
The Fingers, bedacht Herbert zich terwijl de radertjes van zijn hersenen
ongevraagd begonnen te draaien.
“Verder nog iets?” vroeg ze lief terwijl ze aanstalten maakte om weer weg te
lopen.
Herbert schudde zijn hoofd en Greetje liep rustig weg maar een andere tafel
alwaar een man en vrouw van oudere leeftijd op haar wachtte.
Nog geen twee
bekers wijn verder begon Herbert zich steeds meer te irriteren aan de
handelaren die schijnbaar niet bij machte waren om hun stem wat rustiger te
houden. Ze schreeuwden bijna over hoe slecht het allemaal wel niet was en hoe
de Hertogen er een potje van maakte. Herbert wenkte Greetje naar zich toe,
welke haastig naar hem toe kwam lopen. “Zou je alstublieft willen vragen of de
handelaren hun stemmen iets rustiger willen houden?” vroeg hij met ingehouden
irritatie. “Ik kan mijn eigen gedachten niet meer horen.”
Greetje lachte ietwat ongemakkelijk, maar knikte dat ze het begreep. Iets
daarna liep ze naar de tafel met handelaren en was eventjes in gesprek. Herbert
probeerde te zien wat er gebeurde, maar Greetje stond met haar rug naar hem
toe. Er werden wat dingen gezegd en er werd zowel ja als nee geknikt door zowel
handelaars als Greetje en toen plotseling was het gesprek voorbij. Greetje liep
naar de bar toe, sprak kort tegen de barman die tevens de eigenaar was van de
taverne, schonk een paar bekers in en liep weer terug naar de tafel van de
handelaren. Aldaar zette ze vier bekers neer en draaide zich toen om richting
Herbert. Haar gezicht stond wat moeilijk, maar Herbert kon niet goed opmaken wat
dat nou betekende.
Met een paar stappen was Greetje bij Herbert en zette een beker wijn voor hem
neer. “Van de heren handelaren”, sprak ze zenuwachtig. “Ze bieden hun excuses
aan en vragen of ze het meneer goed kunnen maken door hem uit te nodigen aan
hun tafel,” ging Greetje verder.
Herbert staarde even vol ongeloof naar Greetje en toen naar de tafel van
handelaren die alle vier verwelkomend hun hand opstaken. “Naar hun tafel?”
vroeg Herbert verward.
“Ja heer,” bevestigde Greetje. “Ze willen het goedmaken.”
Herbert zonk even kort in gedachten toen hij erover na dacht. Hij had geen
enkele zin om zich bij de tafel aan te sluiten, maar ergens diep van binnen
voelde hij dat hij verantwoordelijkheid moest nemen om het te doen. Hij was
tenslotte begonnen door de heren te betichten van het hebben van te luiden
stemmen en nu wilde de heren het goed maken.
Greetje staarde hem afwachtend aan, terwijl ze zenuwachtig met haar hand door
haar haren gleed. “En?” vroeg ze nieuwsgierig. “Wat zal ik de heren vertellen?”
Herbert voelde zich in het nauw gedreven. Als hij nee zou zeggen zou Greetje
hem waarschijnlijk minder mannelijk vinden, maar als hij ja zou zeggen
betekende het dat hij bij ze aan tafel moest zitten.
“Ach”, fluisterde Greetje zachtjes terwijl ze zich voorover boog, “je gaat toch
al bijna naar huis toe; waarom ga je niet heel even daar zitten?”
Herbert keek schaapachtig naar het mooie gezicht dat hem aan zat te staren. “Ok”,
kwam het onverzekerd uit Herbert.
“Goed zo”, zei Greetje terwijl haar gezicht van kleur vertrok, “ik zal het de
heren vertellen”.
De heren aan
tafel stelde zich voor als Pilter, een nors kijkende man met grijze baard en
fonkelende ogen, Lourens, een jong uitziende man met twee zilveren oorbellen in
één oor, Clemens, een man met lang zwart haar met hier en daar wat zilveren
stroken en Waldermar, een man met een spits gezicht wiens naam helder en
duidelijk uit zijn mond kwam zetten. Een mooi wijnglas van tin werd voor
Herbert gezet en met een vriendelijk gebaar vertelde Clemens dat het hun speet
en dat ze hierbij hun excuses aanboden.
Herbert dronk het glas leeg, alhoewel hij de inhoud niet heel lekker vond. Hij
hield van wijn die een duidelijke vruchten smaak had, maar deze wijn was
bitter, bijna zuur. Herbert staarde naar de vier gezichten om zich heen en kon
geen enkele overeenkomst vinden. In zijn hoofd begonnen de raderen weer te draaien,
maar in plaats van dat logische feitjes produceerden, kwamen ze met vreemde
observeringen waar hij niets aan had.
De vier mannen ondertussen begonnen, zij het op een wat minder harde manier,
verder te gaan met hun klaagzang. Belastingen, Tolwegen, legers die voorraden
opeisten, tekorten aan hulp, de lijst van klachten bleef maar doorgaan en
Herbert hoorde ze gedwee één voor één aan. In zijn hoofd woog hij de klachten
af en bij iedere klacht merkte hij dat hij steeds geïrriteerder werd. Na nog
twee gevulde glazen van de bittere wijn zweefde zijn hoofd alle kanten op. Voor
hem bewogen de monden van de vier heren op en neer terwijl hun woorden wat
later bij hem binnenkwamen. Greetje staarde hem zo af en toe bezorgd aan, maar
waarom dat zo was begreep hij niet.
De situatie was raar, besloot Herbert, want ondanks dat hij bij de tafel was
komen zitten leek het alsof de handelaren hem gewoon negeerden. Bijna alsof hij
er niet toe deed. Herbert voelde zich steeds bozer worden terwijl hij verder
probeerde te luisteren naar de vele verhalen van tegenslagen die de handelaren
hadden meegemaakt. Net voordat Herbert besloot dat het tijd was om weg te gaan
hoorde hij een zin die hem van gedachte deed veranderen. “En die Brenna
begrijpt er al helemaal niets van”. De wereld leek te stoppen terwijl Herbert
naar Pilter staarde wiens speeksel door de opwinding aan beide kanten van zijn
mondhoeken was doen opwellen.
“Geen slecht
woord over de Hertog Brenna,” floepte er te hard uit bij Herbert.
De vier Handelaren waren direct stil geworden en staarde naar Herbert alsof er
plotseling iemand was gaan spreken die al jaren niet gesproken had.
“Waarom dan niet?”, vroeg Clemens aan Herbert terwijl hij nog een slok van zijn
bier nam. “Wat heeft die Brenna ooit voor ons gedaan?”
Herbert voelde zijn bloed koken terwijl de vier handelaren elkaar begripvol aan
staarde. “Jullie”, begon Herbert driftig, “begrijpen er niets van.”
Clemens staarde Herbert aan met een gezicht vol minachting. “Wat valt er niet
te begrijpen beste man?” sprak hij rustig maar vol sarcasme. “Dat hij zijn
Hertogdom zo goed regeert?”
Herbert sloeg met zijn hand op tafel terwijl hij de woorden probeerde te zoeken
die bij zijn boosheid hoorde. “Jullie simpele handelaren snappen niet hoe moeilijk
en complex het is om dit land te regeren,” vertelde Herbert de handelaren,
“hebben geen notie van de gevaren en problemen die er zijn die het soms bijna
onmogelijk maken om iets goeds te doen.”
De handelaren staarde even naar Herbert, maar schudde alle vier hun hoofden. “Handel
uit het noorden van Brenna is slecht”, sprak Lourens uitdagend, “waarom doet
hij daar niet wat aan?”
Herbert staarde even naar Lourens zijn oorbellen terwijl hij de vraag in zijn
hoofd herhaalde. “Het noorden?” antwoorde Herbert hem met een spot in zijn stem,
“Het noorden dat wordt aangevallen door de legers van Al’Harrat? Dat leger
waarvan de geesten van Al’Harrat voorouders worden misbruikt in gruwelijke
rituelen die hele dorpen in het noorden hebben uitgeroeid?” Herbert ging spottend
verder. “Waarvan officieren beweren dat het maar een klein gedeelte is van een
nog veel groter leger waarvan niemand weet waar die zich op dit moment bevind
en dus overal zou kunnen aanvallen?”
Het gezicht van Lourens boog voorover naar de tafel terwijl de overige drie
verbaast naar Herbert staarde in ongeloof. “Waar heb je het over?”, vroeg
Waldermar verward, “Legers met geesten van voorouders?”
“Ja,” ging Herbert verder, gesterkt door de reacties van de vier handelaren,
“Dat weten jullie niet hè? Er is een leger aan het aanvallen in het noorden die
de geesten van hun voorouders gebruikt in gruwelijke aanvallen terwijl we niet
eens goed weten waarom dat is.” Herbert staarde even naar zijn glas terwijl hij
er nog slok uit nam. Er werd al maanden over de legers van Al’Harrat gesproken
door de Hertog en zijn adviseurs, maar het was eigenlijk pas nu dat hij
realiseerde hoe erg de situatie daar was. Omdat hij het altijd opschreef en
nooit echt luisterde had hij zich eigenlijk nooit gerealiseerd hoe erg het
allemaal was. Hij keek even naar het gezicht van Greetje die hem geschokt
aanstaarde. Iets in hem wilde haar troostende woorden bieden, maar uiteindelijk
bleef hij zitten terwijl hij naar de vier handelaren staarde. Hij voelde zich
boos en geïrriteerd en iets in hem wilde niets liever als deze onwetende
terecht wijzen. Hun simpele gezichten inslaan met waarheden die hun ziel zouden
doen krommen zodat ze nooit en te nimmer de naam van zijn Hertog nog ooit
slecht zouden willen gebruiken.
Waldermar streek even met zijn hand over zijn kin terwijl hij nadacht over zijn
woorden. Hij staarde kort recht in de ogen van Herbert alsof hij de waarheid in
zijn ogen wilde toetsen. “Als wat jij zegt waar is”, sprak hij vol overtuiging,
“waarom zijn de legers van Vaelvilla dan niet in actie gekomen?”.
“Ja”, antwoorde Pilter er achteraan, “die zijn toch tegen dit soort
praktijken?”
Herbert schudde zijn hoofd boos heen en weer. “Snappen jullie het dan niet?”
sprak hij luid, “Vaelvilla heeft hoogstwaarschijnlijk een alliantie met
Al’Harrat, want die doen helemaal niets”. Herbert zuchtte een paar keer om zijn
woorden te vinden in al zijn frustratie. “Vaelvilla zit al jaren te azen op
grondgebied en sinds ze dat ene dorp uit handen hebben moeten geven hebben ze overduidelijk
andere methodes opgepakt om het Keizerrijk te verslaan,” ging Herbert verder.
“Iedere zoon of dochter van een Vaelvilla Adellijke word verwacht te trouwen
met rijke huizen van steden buiten het keizerrijk zodat ze steeds meer
allianties krijgen om het Keizerrijk uiteindelijk te omsingelen.”
De vier handelaren waren met stomheid geslagen en staarde wat duf voor zich uit.
Herbert staarde in frustratie naar de tafel terwijl hij een wanhoop in zich
voelde opkomen. “Begrijpen jullie dan niet dat het ernstig is?” vervolgde hij
met beverige stem, “Het keizerrijk is in groot gevaar en de Hertog van Brenna
lijkt de enige te zijn die het inziet!”
De stemming van
een paar glazen wijn geleden was omgeslagen naar een gevoel van wanhoop en ongeloof.
Greetje werd door haar baas geduwd om nog wat glazen te vullen, maar Herbert
zag duidelijk dat ze van slag was. Haar hoofd was rood en iets in haar ogen
leek iets te willen zeggen.
“Maar het zuiden dan?”, vroeg Clemens bijna hoopvol, “Ethlinn’s Fingers…”
“Heel Hertogdom The Fingers is een nest van oproer en rebellie”, sprak Herbert
streng. “Het zit te dicht bij de grens met de vrije stadstaten en is te
afhankelijk van hun handel om door te hebben wat er allemaal onder haar
grondvesten gebeurt.”
“Wat bedoel je daarmee?” vroeg Waldermar bijna beledigd.
“Ik bedoel daarmee precies wat ik al zei,” ging Herbert verder. “The Fingers en
Ibis worden in één adem genoemd en je hoeft niet te raden waarom het Keizerlijk
Geheim Bureau precies daar zoekt.”
De vier handelaren staarde Herbert even verward aan. “Wat is er nu weer
verkeerd aan de Vrouwe Ibis?” vroeg Waldermar nieuwsgierig.
“Wat er mis is?” antwoorde Herbert verbaasd over de stompzinnigheid van de
vraag. “Wat denk je dat er mis is als het halve Bureau achter je aan zit? Ibis
is niet weggegaan bij de Keizerin omdat ze het zo gezellig hadden.”
Waldermar schudde zijn hoofd heen en weer in ontkenning, maar Herbert voelde
dat zijn aanval aan het slagen was. Hij zou die hufters eens laten weten waarom
zijn Hertog een groot man was en zij de onbenullige en vooral stompzinnige
idioten.
“Wellicht”, sprak Pilter plotseling, “Wellicht dat de Keizerin zich niet had
moeten inmengen met al die duistere dingen.”
Herbert voelde een steen in zijn maag zinken. Het was waar wat Pilter zei, maar
daar kon zijn Hertog ook niets aan doen.
“Daar weet ik weinig van”, sprak Herbert vol overtuiging, “Maar wat de Keizerin
doet, doet ze voor het keizerrijk. Je kan moeilijk verwachten dat de Keizerin
niets doet terwijl de gehele wereld om haar grenzen heen aan het plotten en
vechten is.”
Pilter staarde Herbert strak aan. Zijn blauw grijze ogen gesterkt door het
antwoord van Herbert. “We hebben allemaal de verhalen van ondode kinderen
gehoord, Herbert”, sprak Pilter scherp, “er is weinig excuus voor zoiets te
verzinnen. Zelfs niet door jou.”
Herbert voelde een koude rilling door zijn lichaam gaan. “Wellicht”, antwoorde
Herbert geïrriteerd, “dat er geen andere soldaten waren die wel wilden vechten
voor het Keizerrijk?”
Pilter keek even naar zijn buren om te kijken wat die ervan vonden.
“Wat bedoel je daar nu weer mee?” vroeg Waldermar overduidelijk boos.
Herbert staarde even diep in zijn glas voordat hij een antwoord gaf. Op een
gekke manier begon hij het fijn te vinden om deze discussie te voeren. Alsof
hij praatte tegen al die slechte heersers en verraders van het Keizerrijk. “Als
je aan alle kanten van het keizerrijk wordt bedreigt en je hebt maar een
bepaalde hoeveelheid legers,” sprak Herbert met zachte toon, “dan moet je op
een gegeven moment iets doen wat je anders nooit zou doen. Het is niet”, ging
Herbert verder, “dat Hertogin Con Laog veel troepen stuurt naar de bedreigingen
van het keizerrijk.”
De vier handelaren waren overduidelijk beledigd en draaide op hun stoelen.
Greetje kwam snel met wat drank aanzetten omdat de Barman duidelijke
voortekenen zag dat er snel een vuistgevecht zou komen, maar helaas was het al
te laat. Lourens was opgestaan en had in een enkele, harde stoot de neus van
Herbert bereikt en deze was als een zak aardappelen naar de grond gevallen,
zijn laatste gedachte bij Greetje en de hoop dat ze hem daardoor niet minder
mannelijk zou vinden.
Het duurde twee
dagen voordat Herbert op het kasteel werd gesommeerd. Herberts neus was blauw
met zwart en zijn ogen waren dik door de zwellingen. Het had een dag geduurd
voordat hij weer door zijn ogen kon kijken, maar de Hertog’s arts had hem van
alles en nog wat gegeven om de zwellingen tegen te gaan. Nu, na twee dagen was
het tijd dat hij terug ging naar het kasteel. De kamerheer had hem meegenomen
naar de kamer waar hij normaal ook werkte en Herbert had dienstgetrouw zijn
spullen bij zich om zijn werk weer op te pakken. Hij had zelfs een redelijke
waarheid gevonden die hij de Hertog kon vertellen over het voorval in de
taverne. De kamer waar hij plaatsnam was voorzien van een groot balkon waarop
de Hertog vaak stond als hij over zijn landerijen staarde terwijl hij nadacht.
Na een korte periode stapte de hertog de kamer binnen en ging achter zijn
schrijftafel zitten. Hij staarde rustig maar vooral berekenend naar Herbert,
die als een dood vogeltje probeerde zo normaal mogelijk te zijn.
“Hoe is het met je Herbert?” vroeg de Hertog rustig terwijl hij naar het
gezicht van Herbert staarde.
Herbert keek naar de grond terwijl hij zijn waarheid bij elkaar probeerde te
zoeken. “Het gaat goed Heer,” kwam er beverig uit. “Dank u voor het vragen.”
De Hertog ging weer staan en draaide zich met zijn rug naar Herbert. “We hebben
een bericht gekregen van de Keizerin, waarin we bedankt worden voor onze
loyaliteit”, sprak de Hertog gevoelloos uit, “een bedankje dat we de kroon zo
loyaal dienen.”
Herbert voelde de wereld instorten terwijl zijn geest alles probeerde te
omvatten. In een opwelling van gedachtes zag hij fragment na fragment van de
bewuste taverne avond voorbij schieten terwijl hij zocht naar antwoorden. “Ik”,
stamelde Herbert uit., “Ik wist niet…”Er was even een doodse stilte die voelde
als twee klamme handen om de nek van Herbert. Zweet brak hem uit terwijl de
pijn van zijn neus steeds meer de overhand begon te krijgen.
“Hare majesteit de keizerin weet te vertellen dat de Hertog zich goed bewust is
van de wereld,” ging de Hertog verder, “en dat zijn veronderstellingen de
juiste snaar raken”.
Herbert schudde met zijn hoofd terwijl zijn geest faalde om de juiste zinnen te
produceren. Plotseling realiseerde hij zich wat er was gebeurd. De vier
handelaren waren onderdeel van het Keizerlijk Geheim Bureau geweest en hij was
het middel geweest om de hertog te toetsen. “Het spijt me zo”, kwam er
uiteindelijk bijna kinderlijk uit. “Ik bedoelde het niet zo.”
De Hertog draaide zich om en staarde naar Herbert zijn gezicht. “Dat weet ik,”
zuchtte hij zachtjes. “Dat is ook de reden dat je er nog bent.”
Herbert knikte verdrietig en stond beverig op van zijn stoel.
Terwijl hij weg liep realiseerde hij zich plotseling nog een aspect waar hij
nog niet aan gedacht had. Hij draaide zich om en keek naar de Hertog die weer
was gaan zitten. “En de Taverne?” vroeg Herbert trillend.
De Hertog staarde naar een papier met daarop “executie” als onderwerp. “Helaas,”
zuchtte de Hertog teleurgesteld. “We kunnen geen mensen in het Hertogdom hebben
wiens loyaliteit zo makkelijk op te kopen is. Morgen worden de barman en de
taverne meid onthoofd.”
Herbert voelde de wereld instorten terwijl hij de deur opende.
“Oh en Herbert,” sprak de Hertog. “Dank je wel voor je loyaliteit.”
Herbert knikte terwijl hij de deur achter zich dicht trok en liep naar zijn
kantoor alwaar getallen op hem wachtte.