In de wintermaanden is het relatief stil in Oudeschacht. Het is een milde winter, wat in deze regionen betekent dat het héél veel regent en maar één keer sneeuwt. En in milde winters wordt de rust van het seizoen veel vaker dan andere jaren doorbroken, door reizigers uit allerlei oorden.
Al vroeg in de winter komen allerlei zieners het dorp in. Sommige van hen zijn nog kristalhelder, anderen raaskallen of kwijlen alleen maar. Ze reizen maar zelden alleen, want het is nooit veilig om alleen op pad te zijn, nu al helemaal niet. Stuk voor stuk zoeken ze dorpelingen om een boodschap aan over te brengen.
Al die zieners, tientallen zijn het er, vertellen hetzelfde. Ze zagen een wit gezicht zonder ogen of mond, omhuld door duister, en een stem, zo zwaar als de wereld zelf. Een stem, die een boodschap had voor een dorp. Oudeschacht, een plaatsje waar de meeste zieners nog nooit van hadden gehoord. Maar geen van allen durfden ze de opdracht te negeren: Ze reisden af, naar het onbekende dorpje, en delen daar dat wat ze onthouden hebben.
Het kost de dorpelingen een tijd, om het allemaal samen te puzzelen. Geen van de zieners heeft de hele tekst onthouden. Maar met tientallen verschillende getuigenissen, komt er toch een duidelijk verhaal uit. Woorden die voorspellen dat de lente minder kalm zal zijn…
“Jullie en jullie zogenaamde raad hebben gesproken. Ik zal jullie geven waar jullie om vroegen. Vier krachten, allen gelijk. Herkenbaar… Dynamisch… Eerlijk, volgens jullie maatstaven.
“Goed. Het recht van de sterkste, dan. Ik kies het pad dat jullie mij bieden, en zal de anderen wegvagen. Ik zal vier krachten zijn, allen gelijk, wanneer de macht van de anderen de mijne is. Zo zal ik jullie geven wat jullie zo graag willen: Een creatie die behouden zal blijven…
“Het eerste dat ik weg zal vagen? Jullie. Inwoners van het middenpunt, leugenaars en valsspelers. Geniet, nu het nog kan. De tijd van oorlog komt snel.”