Teaser 2 (Omen XXIX) – Alton Calitri

“Marille, mijn liefste, kom eens zitten.”

“Ik heb geen tijd, schat. Alton heeft zijn getrouwelingen bij-een geroepen, en ik kan niet te laat komen.”

“Daar gaat het me nu juist om. Kom, het duurt niet lang.”

“Roald… Moet dit écht nu? Ik ben binnen het uur terug, dan…”

“Marille, alstjeblieft. Ga zitten.”

“Pfah! Maar houdt het dan kort!”

“Goed, goed. Luister, schat, ik heb met anderen gesproken, en het gaat niet goed. Ja, rijkdom genoeg, maar wat moeten we in dit stomme dorp? Veel van de mannen zijn er klaar mee. Is het niet eens tijd om te gaan?”

“Oh, Roald, dit gesprek weer? Alton wil hier zijn, en Alton is de baas. Als hij álle Skullbreakers naar dit dorp zou roepen, zouden ze naar hem luisteren, hoe ver weg ze nu ook mogen zijn. Het heeft geen zin te vragen waarom. Heeft Alton ons niet altijd gegeven wat we wilden? Avontuur, inkomsten, een veilige plek voor een gezin, als we dat zouden willen?”

“Veilig, hier? Laat me niet lachen! Maar daar gaat het niet om. De mannen… Het geduld raakt op. Iedereen wil Alton volgen, dat weet je. Maar waar volgen we hem dan heen? Sinds dat hele verhaal met Mathilde… Hij is niet meer hetzelfde, Marille. Dat weet je zelf ook.”

“Ach, vergeef een man zijn gebroken hart. Hij is nog net zo scherp als altijd. Heb je zijn glimlach ooit zien verstommen? Zijn schouders ooit in zien zakken? Alton is geen snars veranderd. Zijn hart is misschien van Mathilde, maar zijn brein is voor de Skullbreakers.”

“Je was er niet bij gister. Heb je het niet gehoord? De boodschapper?”

“Boodschapper? De post-bezorger, bedoel je? Ik weet dat er brieven binnen zijn gekomen, dat is alles.”

“Ja… Hij kwam, met de post, zo veel is waar. Alton kwam direct naar hem toe, zoals wel vaker. Met die eeuwige glimlach, de rust zelve, de schouders breed, de ogen kalm. De Alton die we kennen. Vol verwachting liep hij naar de boodschapper toe, zijn hand uitgestrekt… Ah, die arme man was zich van geen kwaad bewust. ‘Sorry, Alton, maar ik heb niets voor je. Je liefde zal na die jaren toch eens stoppen met brieven sturen? Uit het oog, uit het hart…’ Ah, Alton zijn gezicht! De glimlach bleef nog even, met die kalme ogen keek hij de boodschapper aan. Twee van de mannen stonden naast hem, en heel langzaam draaide hij naar hen toe. De ogen, Marille… De ogen leken bijna wit te worden, en heel even verdween de glimlach toen hij naar zijn eigen twee mannen keek. Zijn stem, plotseling ijskoud, leek te galmen tussen de bomen. ‘Mannen, dood deze boodschapper,’ dat was alles wat hij zei. En de mannen deden het. Geen moment aarzeling, geen enkele hapering voordat ze de boodschapper neerstaken, zijn keel doorsneden, zijn lichaam van hun messen afduwden als een vod. En dat bij een man waar ze een week eerder nog bier mee dronken! Marille… We mogen dan bandieten zijn, maar we zijn toch geen koelbloedige moordenaars?!”

“Ik… Dit had ik niet gehoord. Maar gut, Roald, er was vast meer aan de hand. Wie weet wat Alton al wist over die boodschapper. En ja… Je weet hoe dwingend Alton kan zijn. Hij is méér dan de andere mensen hier. Méér dan de mannen en de magiers en de priesters die we kennen. Maar Roald… Dat is toch juist waarom we hem volgen?”

“Volgen… Volgen waarheen? Ach, Marille, laat ook maar. Hij heeft jou al te vaak in de ogen gekeken. Hij heeft jou al in zijn macht. Ga naar hem toe, help hem als je wil, maar lieverd… Dit dorp kan onze grafkist worden. En als Alton niet snel besluit te vertrekken, zijn er mannen die het heft in eigen handen zullen nemen. Hoe graag we hem ook volgen…”