Theondrynn was al enkele dagen door het laaggebergte aan het reizen, parallel aan de weg. De runners van de Hoge families mogen niet meer over de wegen lopen, het gevaar is te groot. Dus draagt hij zijn tas met berichten voor het leger door het moeilijkere terrein, in de hoop dat hij hier niemand tegen komt.
Zijn vertrek was nogal haastig, en goed afscheid van zijn familie had hij niet kunnen nemen. Niet ongebruikelijk, met zijn baan, want een boodschap moet nu eenmaal vaak snel verstuurd worden. En niet alles kan aan een vogel toevertrouwd worden. En dus gaat hij, zo snel als hij kan, richting het leger, en daarna zo snel mogelijk weer terug, in de hoop dat iedereen veilig uit de laatste stad vertrokken is.
Hij zou nu in redelijk veilig gebied moeten zijn. Het leger heeft hier nagenoeg alles overgenomen, de gevaren zouden miniem moeten zijn. En hij heeft eten nodig, anders zal hij Torquil niet halen. Dan moet er maar risico genomen worden. Eerder heeft hij vanaf een heuvel een dorpje gezien. Als het goed is zit daar ook een troep soldaten. Zij zullen hem wel voeden.
Zijn paard bind hij een stuk buiten het dorp aan een boom bij een groot grasveld, een fijnere plek voor het beest dan de stoffige straten. Met een rommelende buik en vol zelfvertrouwen daalt hij af naar het dorp. Maar zodra hij het dorp in loopt, blijkt het risico veel groter dan gedacht. Voor hem op het grind ligt een dode soldaat. Verderop is een meute dorpelingen twee andere soldaten aan het overmeesteren. Een jong meisje leunt hijgend tegen de muur, in een hand een lege emmer, van buiten rood van het bloed. Een man zwaait met een schep in de lucht en schreeuwt bemoedigende woorden.
Net als Theondrynn stilletjes wil omkeren kijkt de man met de schep zijn richting in. “Nog een!” schreeuwt de man. “Tom, Kevin, Hannah, pak hem!”
Theondrynn ziet nog net hoe het meisje met de emmer zich van de muur afduwt en op hem af komt, dan rent hij zo snel hij kan het dorp uit.