Teaser Omen XXVII – Dag, Nacht

Hierbij de derde teaser voor de volgende Omen, van 7 t/m 9 juni. Nog maar één week, dus: Schrijf je snel in!

Het verhaal van Bargen, deel 2 van de 3.


Bargen stapt de weg op, een kreun van pijn onderdrukkend als zijn moeie voeten het grind raken.

De zon heeft net de horizon geraakt, de nacht zal snel vallen. De omweg die hij genomen heeft, heeft hem weken gekost. Van de brug, terug langs Torquil, naar de voet van de Hazed Mountains waar hij voor geen goud dieper in wil trekken. Langs de bergen naar het Noorden, ver Torquil voorbij, tot hij de weg langs de Ethlinn nu eindelijk bereikt heeft, zonder de oorlog aan de grens tegen te komen.

Het was geen fijne reis. Iedere dwerg weet dat de Hazed Mountains niet veilig zijn, en iedere nacht sliep hij slecht, continu op zijn hoede. Er lopen geen wegen langs de bergen in dit deel van het land, en er zijn weinig reizigers of dorpjes. Eten moest hij zelf bij elkaar zien te krijgen, en ondanks zijn jarenlange reis gaat hem dat altijd slecht af.
Nu staat hij op de weg, en kijkt om zich heen, terwijl de schaduwen zich uitstrekken. Hij weet niet precies waar hij is, en er is niets om het aan te herkennen. Het goede nieuws is dat hier geen oorlog lijkt te woedden, zoals hij al hoopte. Het slechte nieuws is dat er ook geen herberg, dorp of fort in zicht is, alleen de wilde stroom van de Ethlinn, die de grens vormt tussen het Keizerrijk en Vaelvilla. Ergens moet hij de oversteek gaan maken, om bij Puerto de la Muerta te komen. Maar eerst moet hij ergens overnachten, veilig voor rovers, dieren, en gevaarlijkere wezens.

Net als hij zijn vingers door zijn baard haalt, en voor de honderdste keer ontdekt dat er weinig baard meer over is, ziet hij iemand anders op de weg, rustig wandelend in de lange schaduwen van de bergen. Bargen fronst, en probeert een beeld te krijgen van de figuur in de verte, maar de zon schijnt nog nét in zijn ogen over de uitlopers van de bergen. Het zal, zo verzucht hij tegen zichzelf, wel weer geen goed nieuws zijn. De Goden verrassen hem zelden met iets goeds. Toch is er weinig keuze: De wandelaar is het enige teken van leven in de omgeving, en Bargen moet weten welke kant hij op moet.
Zittend op een grote rots langs de weg laat Bargen zijn pijnlijke voeten rusten, en wacht af tot de wandelaar hem bereikt. De schaduwen van de bergen strekken zich steeds verder uit, en ze bereiken hem maar net voor de wandelaar. Nu de zon verdwenen is, bekruipt de kou van de nacht hem direct, en hij trekt zijn mantel strakker om zich heen.
De wandelaar is een oudere man, en pas nu de zon uit zijn ogen is ziet Bargen hoe moeilijk hij loopt. Hij draagt slechts wat linnen kleding, veel te koud voor de nacht, en heeft totaal geen bepakking.
Als hij er bijna is, klautert Bargen van zijn rots af, en stapt terug het pad op. De man schrikt, en van dichtbij ziet Bargen de wittige waas in zijn ogen. Een angstvallig gevoel bekruipt hem, en voor hij zichzelf tegen kan houden grijpt hij naar zijn nek, naar een ketting die er al jaren niet meer hangt.
‘Wie gaat hier?’ De stem van de oude man kraakt, zwakjes. ‘Een andere verlorenen? Of slechts een stommeling die niet weet wat hij doet?’
Bargen aarzelt een moment. ‘Eh… Heerschap, ik ben… Ik ben Bargen.’ Voor het eerst sinds jaren spreekt hij de waarheid over zijn naam, en het voelt als een leugen. ‘Ik ben op weg naar Puerto de la Muerta… Maar wellicht ben ik wel verloren, ja. Ik weet de richting niet.’
De mistige ogen van de man lijken hem te zoeken, maar niet te vinden. Dan schud de man zijn hoofd. ‘Stommeling. Weet je het niet? Het is oorlog hier. Alleen zij die het einde zoeken lopen in deze schaduwen.’ 
Inwendig vloekt Bargen. ‘Ik dacht dat de oorlog alleen aan de andere kant van de rivier was. Ik heb geen manschappen gezien, toen ik…’
Maar de man begint te lachen, om zich al snel te verliezen in een zware hoestbui. Pas als hij bij komt schud hij zijn hoofd. ‘Stommeling, ik zeg het je. Geen oorlog tussen stervelingen. Hier vechten de dag en de nacht. Telkens weer. Kijk, met je jonge ogen, en zie: De nacht is aan het winnen! De maan zal haar felle licht schijnen en de zon verdrijven. Maar nu, nu vechten ze. En in de schaduwen komt het monster.’
‘Monster?’ ‘Ha! Zal ik het je vertellen? Heb je de tijd? Nee, stommeling.’ Met trillende handen wijst de man in de richting waar hij vandaan kwam. ‘Ren. Ren die kant op, en ren tot je het pondje aan de overkant ziet. Met geluk valt het licht nog tussen de bergen door, en kom je er vóór het in de schaduw ligt. Met geluk kan je hard genoeg schreeuwen dat ze je horen, daar aan de overkant. Met geluk heb je geld. Vertel me, stommeling, heb je veel geluk?’

Maar Bargen hoort de laatste zinnen niet eens meer. Hij is al aan het rennen, zo hard zijn pijnlijke voeten hem kunnen dragen.